maandag 21 april 2014

Uit de oude doos - eerbetoon aan Marquez, koffie en het leescafé (2005)

Piet drinkt koffie
Misschien was de stadsbibliotheek wel de enige plek op aarde waar Piet zich volledig thuis en begrepen voelde. De bezoekers lieten elkaar met rust en respecteerden de stilte die onder de leeslampen en tussen de rekken hing. Piet had oog voor detail en sfeer, de bibliotheek ook. Sinds kort had men de leeszaal uitgebreid tot leescafé. Men kon rustig zijn krant lezen, terwijl een kop koffie een heerlijk aroma verspreidde. De grote koepel stelde de actualiteit in een gelukkig daglicht.
  Piet groette de mensen achter de balie en zocht onmiddellijk de leeszaal op.
 Daar ontwaakten kilo’s tijdschriften, weekbladen en kranten uit hun nachtelijke roes. De eerste bezoekers bladerden de slaap uit de papieren ruggen.
 Geamuseerd zocht Piet een stapeltje leesvoer bij elkaar. Een zuchtje tevredenheid ontsnapte aan zijn lippen terwijl hij naar de toog wandelde.
 ‘Het geluk schuilt in kleine dingen,’ mompelde hij. ‘In een krantenkop bijvoorbeeld of in het aroma van een vers kopje koffie.’
 Hij legde de stapel op het fineer en wilde een koffie bestellen, maar er was geen koffiemeisje te bekennen. Piet besloot wat te snuisteren in een tijdschrift, totdat er personeel zou komen opdagen. Dan hoorde hij stappen in de gang.
 Kan het koffiemeisje zijn, dacht hij, maar evengoed een studente kunst die een uitgebreid naslagwerk over de Latemse school wenst te raadplegen. On verra.
 Een fijn gebrande koffiejuf betrad de zaal met een plateau ingepakte klontjes en speculaasjes, de zoetigheden netjes in rijen geschikt.
 Zij weet tenminste wat orde is, besloot Piet, en zij is niet onaardig om naar te kijken.  
 De haren van het koffiemeisje krulden speels. Bij het vooroverbuigen legde zij kuis een hand op haar borst en een lok achter haar linkeroor. In haar hals liep een lijntje dons omlaag.
  De dag is wel erg gul vandaag, vond Piet.
 ‘Een kopje koffie alsjeblieft.’
 ‘Melk en suiker?’ 
 ‘Melk, geen suiker.’
 Geconcentreerd vulde het koffiemeisje het kopje.
 Piet vermoedde dat zij sinds lange tijd in de horeca werkzaam was. Zij voerde de handelingen met precisie en vakmanschap uit. En dat zij nu in het leescafé van deze bibliotheek werkte, bewees dat zij haar neus niet ophaalde voor een vleugje literatuur.
 ‘Leest u al eens een boek?’ informeerde Piet voorzichtig.
 ‘Verslinden, bedoelt u,’ reageerde het koffiemeisje. ‘Ik ben dol op Marquez. Ik krijg maar niet genoeg van zijn Cien años de soledad. Wat een fantastische familieroman. En zijn verhaal El Coronel no tiene quien le escriba. Huiveringwekkend. En het hoofdpersonage in zijn Cronaca di una …’
 Afremmen, dacht Piet, voor zij de bovenhand haalt.
 ‘Ik lees meer dan ik eet, weet u,’ zei Piet. ‘Dat is niet erg gezond, dat besef ik wel en menig streptokok heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Laf, maar begrijpelijk. Ik kan het ze niet kwalijk nemen. Waarschijnlijk vonden ze me vreselijk sympathiek.’
 Het koffiemeisje lachte. De lippen krulden gelukzalig, maar haar keel bracht geen enkel geluid voort.
 Ook lachen doet zij gedoseerd, vond Piet. Goddelijk. En zij houdt duidelijk van situatiehumor. Daar kan ik mijn voordeel uit halen.
 Piet vergoedde haar dienst met klinkende munt en wandelde voorzichtig naar zijn tafeltje. Daar plantte hij het kopje voorzichtig neer. De tijdschriften wierp hij wat bruusk op het tafelblad. Hij zette zich neer om de smaak van een centiliter geluk te doorgronden.
 Piet verwachtte zich aan het proeven van een kopje harmonie, maar hij verslikte zich omdat de smaak het orkest naar huis stuurde, nog voor het de eerste volle noten gespeeld had.
 Onmogelijk, constateerde hij. Voor zo’n volledige koffiejuf smaakt de drank behoorlijk ondermaats. Hij kon het beeld van de koffiejuf maar niet rijmen met de inhoud van een door haar gefabriceerde kop. De situatie, waarin hij verkeerde, was onhoudbaar en vereiste een ogenblikkelijke interventie.
 Als ik haar aan mijn kant krijg, kan ik hier misschien enige invloed uitoefenen op het productieproces van mijn verslaving. Ik moet het proberen, vond Piet en hij stapte opnieuw op het koffiemeisje toe.
 Onmiddellijk het ijs breken, gonsde door zijn hoofd. Met een vleugje humor moet het lukken.
 ‘Houdt u van voetbal?’
 Het koffiemeisje schudde ontkennend haar hoofd.
 ‘Gelukkig maar, ik ook niet. Maar er heeft zich iets heel merkwaardigs voorgedaan op het terrein van FC Westrozebeke afgelopen weekend. De thuisploeg speelde de laatste wedstrijd voor de winterstop met een klassement waarover coach, spelers en supporters herhaaldelijk de loftrompet staken. Tijdens de match hing er een dikke laag mist over het veld. Spelen was zo goed als onmogelijk. Na een kwartier legde de scheidsrechter de match stil. Maar de keeper van de thuisploeg stond nog zo’n 18 minuten overbodig te keepen. Hij zag geen steek meer voor zijn ogen, maar bleef niettemin erg geconcentreerd anticiperen op een mogelijke tegenaanval van de bezoekers. Een supporter schreeuwde door een gordijn van mist dat de match al een tijd was afgefloten. De keeper reageerde later in de pers: “Ik dacht dat onze jongens stevig aan het drukken waren.”’
 Het koffiemeisje lachte, met stijl. Geen klank, slechts vertederend beeld.
 Aan haar pretoogjes kon Piet zien dat het de goede kant opging, en dat hij vooral niet mocht ophouden. Doorgaan Piet, doorgaan jongen.
 ‘Alsof dat nog niet genoeg was, miste de keeper ook de ingang naar de kleedkamers. Naar verluidt besefte hij pas dat hij verkeerd zat, toen een auto hem aanreed op straat, gelukkig zonder al te zware gevolgen.’
 Het koffiemeisje lachte al iets uitbundiger.
 Ze kan niet meer, dacht Piet. Nog even en ze gaat volledig door het lint. Dan zal ze ongegeneerd haar kleren uittrekken en me vragen om met haar de liefde te bedrijven.
 Hij vertelde over een jongeman die de fabrikant van niet-synthetische touwen voor de rechter had gedaagd. De jongeman had geprobeerd zichzelf te verhangen, maar het touw was bij de sprong gebroken onder zijn gewicht. Hij voelde zich bekocht en eiste dat de rechter de productie van niet-synthetische touwen zou verbieden, opdat zulke zaken in de toekomst niet meer zouden voorvallen.
 De pretoogjes van de koffiejuf hielden op met fonkelen. Ze herwon haar zelfbeheersing.
 ‘Ik zou toch ook denken dat natuurlijke materialen kwalitatief beter zijn dan synthetische.’ Beetje verward dronk ze van haar kopje.
 Oppassen jongen, dacht Piet. Zelfmoord ligt erg gevoelig bij haar. Ander onderwerp aansnijden, kerel.
 ‘U zet de koffie hier zelf, neem ik aan?’ probeerde Piet.
 ‘Meneer wil graag weten waarom onze koffie zo slecht smaakt. Dat begrijp ik best. Ik raak hier al maanden geen druppel meer aan.’
 Mooi zo, vond Piet. Een half woord is voldoende. Dat kan voordelig uitpakken als we na de daad een interessant gesprek willen voeren.
 ‘Ik weet ook wel dat de koffie hier niet te drinken is,’ zei het koffiemeisje. ‘Een bibliotheek als deze heeft recht op een degelijke espressomachine, niet op een goedkope koffiezet. Je moet de crema zien golven over heel het oppervlak, voor minder doe ik het niet. Een Roode Pelikaan of zo, dat is wat we hier nodig hebben. Maar de raad van bestuur wilde niet te veel geld aan drank uitgeven, wel aan literatuur. En zelfs als ze een degelijke machine hadden gekocht, blijft het eerste kopje van de dag het beste. Daarna gaat de crema steeds bitterder smaken.’
 Deze dame weet waarover ze spreekt, dacht Piet. Zo’n kans mag ik niet laten liggen. Ik ga haar nog wat stroop om de mond smeren.
 ‘De bezoekers van dit leescafé drinken geen koffie, maar slootwater, lieve deerne. Dat is ongehoord voor een stadsbibliotheek als de onze. Ik ben geheel dezelfde mening toegedaan.’
 ‘Ik ben blij dat u het met me eens bent, mijnheer. Weet u, Márquez heeft ooit geschreven dat de mening van het individu …’
 ‘Wat denkt u?’ onderbrak Piet haar. ‘Als dit gerespecteerd heerschap nu eens een brief aan de raad van bestuur schrijft, waarin hij meldt dat de smaak van de leeszaalkoffie elk geschreven woord zo verzuurt dat na enkele weken geen lezer de zaal nog betreden zal. Zou dat geen goed idee zijn?’
 Verbaasd keek het koffiemeisje hem aan.
 Ze ziet een soort geboren leider in mij, wist Piet. Ik heb haar in mijn zak. We moeten de piste van de brief verder uitdiepen, onmiddellijk.
 ‘Het heerschap zal ook noteren dat de bezoekers de bibliotheek niet meer zullen frequenteren. De herinnering aan een kopje wansmaak laat zich zomaar niet weglezen.’
 Opnieuw die kuise glimlach.
 ‘In een tweede paragraaf noteert dit hoofse heerschap vetgedrukt “… dat hij er zich als heer rekenschap van geeft dat de koffiejuf onheus zou worden behandeld, mocht zij de onbillijke reputatie verwerven een gifmengster te zijn, daar deze jonge deerne niet de oorzaak van het onsmakelijke euvel is, dan wel die ellendige koffiezet. Punt, andere lijn.
 ‘Bravo!’ riep de koffiejuf. Ze applaudisseerde.
 Nu voelde Piet zich een soort god. Hij was een Marquez, een begenadigd woordkunstenaar. Hij was bij machte de realiteit naar zijn hand te zetten. De koffiejuf was nu helemaal van hem. Een orgelpunt was in de maak.
 Zonder nog langer te talmen stormde hij de leeszaal uit, op weg naar de afdeling romans. Bij het rek van de M hield hij halt. Lukraak rukte hij een boek van de grootmeester uit het rek. Koortsachtig speurde hij naar dartelende woorden. Toen hij enkele geschikte zinnen gevonden had, begon hij ze in zichzelf te herhalen, net zolang tot hij ze uit het hoofd kende.
 Alsof de duivel hem op de hielen zat, haastte hij zich opnieuw naar de leeszaal, waar de koffiejuf nog steeds aan het applaudisseren was.
 De tijd staat hier stil, stelde Piet vast. Wat liefde al niet vermag.
 Hij nam de handen van het koffiemeisje vast en kuste deze lang en gevoelig. Hij rechtte zijn rug en declameerde: ‘De volgende dagen kenden ze alleen momenten van rust zolang ze samen waren. Ze raakten niet uitgepraat over hun liefdessmarten. Ze kusten elkaar tot vermoeiens toe, hete tranen schreiend droegen ze minnedichten voor, ze zongen in elkaars oor, rollend in poelen van begeerte gingen ze tot het uiterste van hun krachten: uitgeput, maar nog niet ontmaagd.’
 De koffiejuf keek Piet aan met poelen van begeerte. Zij sprak de profetische woorden: ‘Ik heb al zo vaak gedroomd dat Gabriel op een gezegende dag voor mij zou staan. Dat hij me voorlezen zou uit ongepubliceerd werk, waarna hij me teder zou ontkleden. Aangezien u zonder haperen de meester citeert, wil ik u minnen alsof gij Marquez zelve zijt. Neem mij, bezit mij, laten we tot het uiterste gaan.’
 Ze knoopte haar bloes los en legde het hoofd in de nek. Ze kreunde.
 Piet schoot zijn broek uit en dankte de meester. Hij besloot de koffiejuf te minnen zoals er nog nooit gemind was, achter de toog van een gerespecteerd leescafé. Daarna zouden ze samen koffie drinken. Geen leeszaalrommel, maar echte, Roode Pelikaan of zo.

* Piet citeert  uit ‘Over de liefde en andere duivels’ van Gabriel García Marquez

woensdag 5 februari 2014

hier beweegt wat - stadsgedicht Jezuïetenkerk III


de kerk (slotrepliek) legt de jezuïet het zwijgen op
(voorgoed):

och gij arm schaap in pij
en livrei hoed u voor de wolf
van boven ’t volk te staan
maak uw taal kwadraatcomplex (per omnia secula blablabla)
vertraag uw gebaren en uw liturgie (kijk op www.taichibelgium.be)
kruid uw hostie en uw wierook scherper (al van pepperspray gehoord?)
en het laatste lam verlaat de kudde
van twee man en een schapenkop

ik versloeg hier de duivel van verkrotting
de terreur van cultuur (de zondaars op hun zondags
                                           met hun groots gedacht gevoel
                                           hun overschot aan m’as-tu vu)
kruis erover ik weersta het als graniet
en trouwens zij die zonder zijn
werpen de eerste enzovoort enzovoort
ik heb het vaak genoeg gehoord

en wanneer dan toch zo torenhoog
de nood smeek ik een eeuwenoude bede:

mijn god voor een allerlaatste keer
sta ons steen voor steen bij
steeds weer en steeds meer


Klik hier voor deel 2 en deel 1.
Meer info over het mooie (renovatie)project op www.jezuietenkerk.be.

donderdag 9 januari 2014

hier beweegt wat - stadsgedicht Jezuïetenkerk II


waarop de jezuïet (de allerlaatste) oreert en repliceert 
(voor god en klein pierke):

maar dit was de bedoeling niet
ik zink op mijn knieën
te midden van dit heilig schip
en smeek u plies verbrand
de kaartjes voor ’t concert (met een paaskaars of een offerlicht)
ontstem de instrumenten (met dissonant gebed)
het is niet kies het past niet (non decet zegt de Vader)
in dit huis is men gehoorzaam
enkel aan het Allerhoogste
hier ervaart men tijdens de Heilige Mis
wat het is om de hemel van de grond af op te bouwen

gij als bunker van het Instituut
moet u openstellen
voor de crisis van het hart
en zeg mij raar maar waar anders dan
vandaag kan een mens zijn knoken
buigen bidden blèten boete doen?

wij moeten terugslaan als artillerie
met raak gekozen salvo’s van ritueel en kerklatijn
wij moeten preken met salpeter op de tong
ploegen en zaaien (desnoods tussen de rotsen)
en eens zal het dorre zand als vruchtbaar land verrijzen


Klik hier voor deel 1 van het drieluik.

zaterdag 21 december 2013

Uit de oude doos - Over nonkel sergeant

en zijn liefde voor muziek

Nonkel sergeant moet zowat het stereotiepe voorbeeld zijn van een gefrustreerde rekrutentrainer. Talrijk zijn de jongens die nonkel sergeant tot man maakte. Even talrijk zijn de rechtszaken die jonge rekruten tegen hem aanspanden. Maar nimmer won zo’n groentje van mijn nonkel sergeant, tot meerdere eer en glorie van het vaderland. Dat raakt zomaar niet aan zijn bouwstenen. Het vaderland verzorgt zijn fundamenten zo goed en zo kwaad het maar kan. Al zal het volgens nonkel sergeant nooit meer worden wat het was. In tijden van dienstplicht en Koude Oorlog werd de sergeant nog werkelijk naar waarde geschat. Hij belichaamde de tucht en de eendracht in ons Belgenland.
 De zoon van nonkel sergeant, mijn neef Joris, had een zware ontvoogdingsstrijd te voeren, dat spreekt. Wanneer de vaderfiguur regeert als een dictator, betekent rebellie vaak de enige uitweg voor de andere leden van het gezin. Goed dat neef Joris uit het rebelse hout gesneden was. Op lichamelijk gebied weigerde hij de korte gedrongen vormen van zijn vader aan te nemen. Zijn tengere lichaamsbouw volgde de bloedlijn van zijn moeder, tant’ Francine. Tijdens zijn puberteit nam neef Joris elke poging tot provocatie te baat. Hij dweepte met zware metalgroepen, droeg uitsluitend zwarte kledij en liet zijn haar groeien. Wanneer neef Joris na zijn middelbare studies besloot om naar het conservatorium te gaan, barstte de bom.
 ‘Wat?! Klarinet?! Gij zijt niet goed zeker!’ schreeuwde nonkel sergeant. ‘Klarinet is voor mietjes. Trouwens, heel het conservatorium zit vol sjanetten. Met al dat lang haar dat niet onder een baret kan en al dat gezeik over solsleutels. Den enige sleutel waar ge echt iets mee kunt, dat is nen Engelse. Gij naar ‘t conservatorium? Geen haar op mijne kop dat eraan denkt!’
 Neef Joris zweeg als vermoord. Hij wist dat hij toch zou gaan, met of zonder goedkeuring van zijn pater familias. Ook tant’ Francine zweeg die bewuste dag. De vrouw van nonkel sergeant kende na al die jaren haar plaats wel.
 Niemand weet exact hoe neef Joris het uiteindelijk voor elkaar kreeg. Hij startte zijn opleiding klarinet te Antwerpen. De eerste weken nam nonkel sergeant regelmatig contact op met het secretariaat van de muzikale instelling. Dan dreigde hij de afdeling hout- en koperblazers op te blazen. De dames, die het secretariaat bemanden, lieten de blaffende hond rustig uitrazen aan de lijn. Van die aanslag is nooit iets in huis gekomen.
 Het staat buiten kijf dat neef Joris de beledigingen van zijn vader nooit heeft kunnen verkroppen. Dat maakte dat hij erg belust was op wraak. Op het jaarlijkse familiefeest in januari zou hij zijn vader eens goed voor schut zetten.
 Op zo’n feest worden de nieuwe aanwinsten voorgesteld aan grootvader stamhoofd. Grootvader stamhoofd hield in vroegere jaren alles nauwkeurig bij in zijn stamboomboekje. Na herhaaldelijk schrappen en doorhalen werd de stamboom van zijn geslacht zo onoverzichtelijk, dat hij het niet meer nodig achtte om nieuwe namen te noteren of door te halen. De gevolgen waren niet gering. Zo presteerde hij het een keer om de nieuwe vriendin van neef Frederik met Valerie aan te spreken, terwijl lieve Valerie zich met neef Ward had verloofd.
 Neef Joris had zijn wraak vakkundig uitgedacht. Hij zou een beetje later arriveren op het feest en ook dat beetje later liet flink op zich wachten. Nu houdt de familie niet van wachten. Op dat vlak hanteert ze ook vreemde voorschriften. Alle aanwezigen stellen zich cirkelvormig op en laten een klein gaatje in de gevormde formatie vallen. Via dat gaatje dient de telaatkomer in kwestie de kring te betreden. Dat biedt hem of haar de kans om de ganse familie op twee manieren te begroeten. Hij of zij kan elk familielid één voor één persoonlijk gaan groeten of er zich snel vanaf maken door gewoon ‘dag allemaal’ te roepen en enkele kushandjes te strooien. Die laatste mogelijkheid kan op weinig sympathie rekenen, waardoor de telaatkomer steeds genoodzaakt is heel de kring rond te gaan. Maar dat is nog lang niet het ergste. De speech van grootvader stamhoofd kan pas aanvangen vanaf het ogenblik dat iedereen aanwezig is. En grootvader stamhoofd wordt lichtelijk ambetant wanneer hij zijn speech moet uitstellen. Dan gaat hij zijn zinnen door elkaar haspelen. Tenslotte moet hij ophouden met spreken, omdat zijn stembanden het begeven onder de gigantische druk die hij zichzelf oplegt. Diegenen die zoiets op hun geweten hebben, worden jaren later nog verteerd door knagende schuldgevoelens.
 Met z’n allen hadden we ons reeds in cirkelformatie opgesteld. Nonkel Frans deed een poging de boel wat op te vrolijken, maar niemand had echt zin om kat en muis te spelen. We grapten wat ongemakkelijk de spanning weg die zich aan het verspreiden was. Grootvader stamhoofd begon zichtbaar nerveus te worden. Zo nu en dan zette hij grote ogen op en bewoog zijn neusvleugels op en neer.
 Plots betrad neef Joris de zaal. Met een fijne glimlach om de mond wurmde hij zich door het telaatkomersgaatje, tot in het middelpunt van de belangstelling.
 ‘Dag allemaal!’ riep hij.
 Hij strooide enkele kushandjes en klapte in de handen, terwijl hij met zijn mond tromgeroffel nabootste. Een muzikaal intermezzo dat grootvader stamhoofd best waarderen kon. Met zijn knokige voet tikte hij de maat mee op de vloer. Alle ogen hadden zich ondertussen op de deur gericht. Een oude, papperige vent kwam binnen. Ook deze man wrong zich tot in het midden van de kring. Een bijtende zweetlucht verspreidde zich in de zaal.
 ‘Dat is Freddy,’ zei neef Joris, ‘mijn vaste vriend.’
 Het werd muisstil.
  ‘Ja, pa, ik ben ne flikker,’ vervolgde neef Joris. ‘En ik ben heel gelukkig met Freddy. Wat had ge dan gedacht? Ik speel klarinet, dus ik blaas op alles wat ik in mijn handen krijg. Op dat vlak ben ik van nikske ni vies.’
 Neef Joris greep de hand van nonkel sergeant en schudde overdreven hard. Nonkel sergeant trok zijn hand onmiddellijk terug. Hij was met verstomming geslagen. Na enkele ogenblikken ging de verstomming over in een furieus briesen en tant’ Francine barstte in een hevig snikken uit. De combinatie van briesen en snikken klonk als een harmonieus gecomponeerd muziekstuk, waarin tant’ Francine de tegentijden voor haar rekening nam. Ze kwam toen verrassend muzikaal voor de dag. Even leek nonkel sergeant solo te gaan, maar hij schudde een tactisch manoeuvre uit zijn mouw.
 ‘Francine, stopt met dat bleiren! Dat gaat niks veranderen aan die flikker van die zoon van ons.’
 Als een Pruis klakte hij zijn hielen samen, legde zijn rechterhand op de hartstreek en hief de Brabaçonne aan. Nonkel Frans, die de tekst niet kende, zong luidkeels mee in de tatataa-versie.
 Neef Joris stoorde zich niet aan het vaderlandslievend exces. Beheerst werkte hij de begroetingen in de kring af. Ook Freddy ging mee rond. Erg moedig van die man. Toch doorzetten, ondanks het wat stroeve eerste contact met zijn schoonouders.
 De speech van grootvader stamhoofd was die feestelijke editie vreselijk kort. Zijn stembanden stonden onder vreselijke druk. Hij zei dat hij graag zo snel mogelijk aan tafel wilde en liet een luide boer.
 ‘Goe gezegd!’ riep nonkel Frans en hij zette het feestgedruis in gang: ‘Bikkebikkebik haphaphap!’
 Freddy hebben we daarna nooit meer gezien. Neef Joris vertrouwde me later toe dat Freddy zijn docent muziekgeschiedenis was. Omdat hij vreesde voor een onvoldoende op dat onderdeel en omdat Freddy van lekker eten hield, hadden die twee het op een akkoordje gegooid: een voldoende in ruil voor een Bourgondisch maal in aangenaam gezelschap.
 Op een volgend feestje kwam neef Joris met Veronique aanzetten, een studente trompet met een solide embouchure. Nonkel sergeant was zeer opgetogen over de keuze van zijn verloren zoon. Na de eerste kennismaking blies Veronique vlekkeloos de nationale hymne. Nonkel sergeant salueerde met tranen in de ogen.

zaterdag 14 december 2013

hier adem ik - Gierik & NVT

*

je blijft doofstom
het moorden gadeslaan
het raakt het harde hart niet
verveelt bijna het aangezogen oog

dan sluip je de horizon achterna
en gluiperd als je bent klauw
je woedend zwarte gaten
in de door god verlaten leegte
van een eeuwig firmament

je kreunt en kraakt en huilt
om katers in je bed je lippen
zoeken geen kussen maar woorden
dat hoort nu zo

nu je klaagzang klappertandt
en klinkt als bidden in de kou



het eenzame meisje

ik ken niemand
niemand kent mij
hier adem ik
geen kat merkt mij op

geen hond neemt me
bij de hand mee naar huis
en drukt me in de sofa zijn kussen
op mijn huid geen man komt op z’n zij
tot mij er is alleen beweging (die ene)
er is mijn huid er is

mijn adem en nu
de avond wordt koud
en kouder de nacht

het koudst blijft de hand
die zich vergist


gepubliceerd in winternummer Back after the war van Gierik & NVT 

donderdag 12 december 2013

hier beweegt wat - stadsgedicht Jezuïetenkerk I


de kerk spreekt:

hier woonde niemand
meer geen god geen pater
kardinaal men knielde niet langer
rooms bij elkaar met kelen die gonsden van gezangen

er werd gezwegen als vermoord
en in het donker enkel door de spleten
van mijn dak sijpelde bijna verboden licht

als dit aanhoudt reclameerde ik dit evangelie
van verkrotting tussen zijbeuk schip en koor
sleur ik mezelf barok of niet
tot aan ‘t grootste wijwatervat van ’t stad
en dompel mij voorgoed
met mijn marmer glas en bronzen kruis
in slib en stroom ten onder

geen kat geen hond keek op
het bleef naaldstil in huis en tuin

ik doe het tierde ik en ging
tekeer kokend in mijn mager vet
tempeestte als de beesten en vuurde
een dakpan af (of twee drie vier) naar mijn geburen

geen kat of rat keek naar mij om
de etterbuil in centrum stad
ik bestond niet en zonk weg
nog lager dan bel 20

tot de meest moderne messias kwam
ons wardje met zijn aureool
van vlag en almanak het was
onuitputtelijk lente de hemel
een baldakijn vol blauw en goud
met hier en daar een witgebuikte wolk


de kerk spreekt: vormt het eerste deel van een poëtisch drieluik over het (renovatie)project van het vroegere kerkgebouw. Op de webstek van de Jezuïetenkerk  leest u alle mogelijke info over het project en de renovatie. De komende twee maanden zal ook telkens een volgend deel van het drieluik op deze site gepubliceerd worden.

zondag 1 december 2013

stadsgedicht tegen geplande Ivarem afvaltaks

zakgeld                                                        

ik ben de kak in het eigen nest
de beerput van de drang
tot consumeren tot voor kort
was ik niets waard

ik kom van overal
heb weet van wat er leeft en eet
en hoor het volk nu morren
want u heft een taks op mij?
voor ’t rot van ’t straat komaan
ik ben dat geld niet waard

zal ik mijn stem dan maar verheffen?
mijn giftige reutel van etensrest
en bakpapier ik de etterbuil
van wattenstaaf en koffiegruis ik zeg u:

ga zo door en zelfs ik raak niet
meer van de straat als het moet
bezet ik elke stoep meermaals per week

voorgoed


Om de petitie te tekenen, klik op afvaltaks.