Piet drinkt koffie
Misschien was de stadsbibliotheek wel de enige plek op
aarde waar Piet zich volledig thuis en begrepen voelde. De bezoekers lieten
elkaar met rust en respecteerden de stilte die onder de leeslampen en tussen de
rekken hing. Piet had oog voor detail en sfeer, de bibliotheek ook. Sinds kort
had men de leeszaal uitgebreid tot leescafé. Men kon rustig zijn krant lezen,
terwijl een kop koffie een heerlijk aroma verspreidde. De grote koepel stelde
de actualiteit in een gelukkig daglicht.
Piet groette de
mensen achter de balie en zocht onmiddellijk de leeszaal op.
Daar ontwaakten
kilo’s tijdschriften, weekbladen en kranten uit hun nachtelijke roes. De eerste
bezoekers bladerden de slaap uit de papieren ruggen.
Geamuseerd
zocht Piet een stapeltje leesvoer bij elkaar. Een zuchtje tevredenheid
ontsnapte aan zijn lippen terwijl hij naar de toog wandelde.
‘Het geluk
schuilt in kleine dingen,’ mompelde hij. ‘In een krantenkop bijvoorbeeld of in het aroma
van een vers kopje koffie.’
Hij legde de
stapel op het fineer en wilde een koffie bestellen, maar er was geen
koffiemeisje te bekennen. Piet besloot wat te snuisteren in een tijdschrift,
totdat er personeel zou komen opdagen. Dan hoorde hij stappen in de gang.
Kan het
koffiemeisje zijn, dacht hij, maar evengoed een studente kunst die een
uitgebreid naslagwerk over de Latemse school wenst te raadplegen. On verra.
Een fijn
gebrande koffiejuf betrad de zaal met een plateau ingepakte klontjes en
speculaasjes, de zoetigheden netjes in rijen geschikt.
Zij weet tenminste
wat orde is, besloot Piet, en zij is niet onaardig om naar te kijken.
De haren van
het koffiemeisje krulden speels. Bij het vooroverbuigen legde zij kuis een hand
op haar borst en een lok achter haar linkeroor. In haar hals liep een lijntje
dons omlaag.
De dag is wel
erg gul vandaag, vond Piet.
‘Een kopje
koffie alsjeblieft.’
‘Melk en
suiker?’
‘Melk, geen
suiker.’
Geconcentreerd
vulde het koffiemeisje het kopje.
Piet vermoedde
dat zij sinds lange tijd in de horeca werkzaam was. Zij voerde de handelingen
met precisie en vakmanschap uit. En dat zij nu in het leescafé van deze
bibliotheek werkte, bewees dat zij haar neus niet ophaalde voor een vleugje
literatuur.
‘Leest u al
eens een boek?’ informeerde Piet voorzichtig.
‘Verslinden,
bedoelt u,’ reageerde het koffiemeisje. ‘Ik ben dol op Marquez. Ik krijg maar
niet genoeg van zijn Cien años de soledad. Wat een fantastische familieroman.
En zijn verhaal El Coronel no tiene quien le escriba. Huiveringwekkend. En het
hoofdpersonage in zijn Cronaca di una …’
Afremmen, dacht
Piet, voor zij de bovenhand haalt.
‘Ik lees meer
dan ik eet, weet u,’ zei Piet. ‘Dat is niet erg gezond, dat besef ik wel en
menig streptokok heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Laf, maar
begrijpelijk. Ik kan het ze niet kwalijk nemen. Waarschijnlijk vonden ze me
vreselijk sympathiek.’
Het
koffiemeisje lachte. De lippen krulden gelukzalig, maar haar keel bracht geen
enkel geluid voort.
Ook lachen doet zij gedoseerd,
vond Piet. Goddelijk. En zij houdt duidelijk van situatiehumor. Daar kan ik
mijn voordeel uit halen.
Piet vergoedde haar dienst met
klinkende munt en wandelde voorzichtig naar zijn tafeltje. Daar plantte hij het
kopje voorzichtig neer. De tijdschriften wierp hij wat bruusk op het tafelblad.
Hij zette zich neer om de smaak van een centiliter geluk te doorgronden.
Piet verwachtte zich aan het
proeven van een kopje harmonie, maar hij verslikte zich omdat de smaak het
orkest naar huis stuurde, nog voor het de eerste volle noten gespeeld had.
Onmogelijk, constateerde hij.
Voor zo’n volledige koffiejuf smaakt de drank behoorlijk ondermaats. Hij kon
het beeld van de koffiejuf maar niet rijmen met de inhoud van een door haar
gefabriceerde kop. De situatie, waarin hij verkeerde, was onhoudbaar en vereiste
een ogenblikkelijke interventie.
Als ik haar aan mijn kant krijg,
kan ik hier misschien enige invloed uitoefenen op het productieproces van mijn
verslaving. Ik moet het proberen, vond Piet en hij stapte opnieuw op het
koffiemeisje toe.
Onmiddellijk het ijs breken,
gonsde door zijn hoofd. Met een vleugje humor moet het lukken.
‘Houdt u van
voetbal?’
Het
koffiemeisje schudde ontkennend haar hoofd.
‘Gelukkig maar,
ik ook niet. Maar er heeft zich iets heel merkwaardigs voorgedaan op het
terrein van FC Westrozebeke afgelopen weekend. De thuisploeg speelde de laatste
wedstrijd voor de winterstop met een klassement waarover coach, spelers en
supporters herhaaldelijk de loftrompet staken. Tijdens de match hing er een
dikke laag mist over het veld. Spelen was zo goed als onmogelijk. Na een
kwartier legde de scheidsrechter de match stil. Maar de keeper van de
thuisploeg stond nog zo’n 18 minuten overbodig te keepen. Hij zag geen steek
meer voor zijn ogen, maar bleef niettemin erg geconcentreerd anticiperen op een
mogelijke tegenaanval van de bezoekers. Een supporter schreeuwde door een
gordijn van mist dat de match al een tijd was afgefloten. De keeper reageerde
later in de pers: “Ik dacht dat onze jongens stevig aan het drukken waren.”’
Het koffiemeisje
lachte, met stijl. Geen klank, slechts vertederend beeld.
Aan haar
pretoogjes kon Piet zien dat het de goede kant opging, en dat hij vooral niet
mocht ophouden. Doorgaan Piet, doorgaan jongen.
‘Alsof dat nog
niet genoeg was, miste de keeper ook de ingang naar de kleedkamers. Naar
verluidt besefte hij pas dat hij verkeerd zat, toen een auto hem aanreed op
straat, gelukkig zonder al te zware gevolgen.’
Het
koffiemeisje lachte al iets uitbundiger.
Ze kan niet
meer, dacht Piet. Nog even en ze gaat volledig door het lint. Dan zal ze
ongegeneerd haar kleren uittrekken en me vragen om met haar de liefde te
bedrijven.
Hij vertelde
over een jongeman die de fabrikant van niet-synthetische touwen voor de rechter
had gedaagd. De jongeman had geprobeerd zichzelf te verhangen, maar het touw
was bij de sprong gebroken onder zijn gewicht. Hij voelde zich bekocht en eiste
dat de rechter de productie van niet-synthetische touwen zou verbieden, opdat
zulke zaken in de toekomst niet meer zouden voorvallen.
De pretoogjes
van de koffiejuf hielden op met fonkelen. Ze herwon haar zelfbeheersing.
‘Ik zou toch
ook denken dat natuurlijke materialen kwalitatief beter zijn dan synthetische.’
Beetje verward dronk ze van haar kopje.
Oppassen jongen,
dacht Piet. Zelfmoord ligt erg gevoelig bij haar. Ander onderwerp aansnijden,
kerel.
‘U zet de
koffie hier zelf, neem ik aan?’ probeerde Piet.
‘Meneer wil
graag weten waarom onze koffie zo slecht smaakt. Dat begrijp ik best. Ik raak
hier al maanden geen druppel meer aan.’
Mooi zo, vond
Piet. Een half woord is voldoende. Dat kan voordelig uitpakken als we na de
daad een interessant gesprek willen voeren.
‘Ik weet ook
wel dat de koffie hier niet te drinken is,’ zei het koffiemeisje. ‘Een
bibliotheek als deze heeft recht op een degelijke espressomachine, niet op een
goedkope koffiezet. Je moet de crema zien golven over heel het oppervlak, voor
minder doe ik het niet. Een Roode Pelikaan of zo, dat is wat we hier nodig
hebben. Maar de raad van bestuur wilde niet te veel geld aan drank uitgeven,
wel aan literatuur. En zelfs als ze een degelijke machine hadden gekocht,
blijft het eerste kopje van de dag het beste. Daarna gaat de crema steeds bitterder
smaken.’
Deze dame weet waarover
ze spreekt, dacht Piet. Zo’n kans mag ik niet laten liggen. Ik ga haar nog wat
stroop om de mond smeren.
‘De bezoekers
van dit leescafé drinken geen koffie, maar slootwater, lieve deerne. Dat is
ongehoord voor een stadsbibliotheek als de onze. Ik ben geheel dezelfde mening
toegedaan.’
‘Ik ben blij
dat u het met me eens bent, mijnheer. Weet u, Márquez heeft ooit geschreven dat
de mening van het individu …’
‘Wat denkt u?’
onderbrak Piet haar. ‘Als dit gerespecteerd heerschap nu eens een brief aan de
raad van bestuur schrijft, waarin hij meldt dat de smaak van de leeszaalkoffie
elk geschreven woord zo verzuurt dat na enkele weken geen lezer de zaal nog
betreden zal. Zou dat geen goed idee zijn?’
Verbaasd keek het koffiemeisje
hem aan.
Ze ziet een soort
geboren leider in mij, wist Piet. Ik heb haar in mijn zak. We moeten de piste
van de brief verder uitdiepen, onmiddellijk.
‘Het heerschap
zal ook noteren dat de bezoekers de bibliotheek niet meer zullen frequenteren.
De herinnering aan een kopje wansmaak laat zich zomaar niet weglezen.’
Opnieuw die
kuise glimlach.
‘In een tweede
paragraaf noteert dit hoofse heerschap vetgedrukt “… dat hij er zich als heer rekenschap van geeft dat de koffiejuf onheus
zou worden behandeld, mocht zij de onbillijke reputatie verwerven een
gifmengster te zijn, daar deze jonge deerne niet de oorzaak van het
onsmakelijke euvel is, dan wel die ellendige koffiezet. Punt, andere lijn.’
‘Bravo!’ riep
de koffiejuf. Ze applaudisseerde.
Nu voelde Piet
zich een soort god. Hij was een Marquez, een begenadigd woordkunstenaar. Hij
was bij machte de realiteit naar zijn hand te zetten. De koffiejuf was nu
helemaal van hem. Een orgelpunt was in de maak.
Zonder nog
langer te talmen stormde hij de leeszaal uit, op weg naar de afdeling romans.
Bij het rek van de M hield hij halt. Lukraak rukte hij een boek van de
grootmeester uit het rek. Koortsachtig speurde hij naar dartelende woorden.
Toen hij enkele geschikte zinnen gevonden had, begon hij ze in zichzelf te
herhalen, net zolang tot hij ze uit het hoofd kende.
Alsof de duivel
hem op de hielen zat, haastte hij zich opnieuw naar de leeszaal, waar de koffiejuf
nog steeds aan het applaudisseren was.
De tijd staat
hier stil, stelde Piet vast. Wat liefde al niet vermag.
Hij nam de
handen van het koffiemeisje vast en kuste deze lang en gevoelig. Hij rechtte
zijn rug en declameerde: ‘De volgende dagen kenden ze alleen momenten van
rust zolang ze samen waren. Ze raakten niet uitgepraat over hun liefdessmarten.
Ze kusten elkaar tot vermoeiens toe, hete tranen schreiend droegen ze
minnedichten voor, ze zongen in elkaars oor, rollend in poelen van begeerte
gingen ze tot het uiterste van hun krachten: uitgeput, maar nog niet ontmaagd.’
De koffiejuf
keek Piet aan met poelen van begeerte. Zij sprak de profetische woorden: ‘Ik heb al zo vaak
gedroomd dat Gabriel op een gezegende dag voor mij zou staan. Dat hij me voorlezen
zou uit ongepubliceerd werk, waarna hij me teder zou ontkleden. Aangezien u
zonder haperen de meester citeert, wil ik u minnen alsof gij Marquez zelve zijt. Neem mij, bezit mij,
laten we tot het uiterste gaan.’
Ze knoopte haar
bloes los en legde het hoofd in de nek. Ze kreunde.
Piet schoot
zijn broek uit en dankte de meester. Hij besloot de koffiejuf te minnen zoals
er nog nooit gemind was, achter de toog van een gerespecteerd leescafé. Daarna
zouden ze samen koffie drinken. Geen leeszaalrommel, maar echte, Roode Pelikaan
of zo.
* Piet
citeert uit ‘Over de liefde en andere
duivels’ van Gabriel García Marquez