de kerk spreekt:
hier
woonde niemand
meer
geen god geen pater
kardinaal
men knielde niet langer
rooms
bij elkaar met kelen die gonsden van gezangen
er werd
gezwegen als vermoord
en in
het donker enkel door de spleten
van mijn
dak sijpelde bijna verboden licht
als dit
aanhoudt reclameerde ik dit evangelie
van
verkrotting tussen zijbeuk schip en koor
sleur ik
mezelf barok of niet
tot aan
‘t grootste wijwatervat van ’t stad
en
dompel mij voorgoed
met mijn
marmer glas en bronzen kruis
in slib
en stroom ten onder
geen kat
geen hond keek op
het
bleef naaldstil in huis en tuin
ik doe
het tierde ik en ging
tekeer
kokend in mijn mager vet
tempeestte
als de beesten en vuurde
een
dakpan af (of twee drie vier) naar mijn geburen
geen kat
of rat keek naar mij om
de
etterbuil in centrum stad
ik
bestond niet en zonk weg
nog
lager dan bel 20
tot de
meest moderne messias kwam
ons
wardje met zijn aureool
van vlag
en almanak het was
onuitputtelijk
lente de hemel
een
baldakijn vol blauw en goud
met hier
en daar een witgebuikte wolk
Geen opmerkingen:
Een reactie posten