maandag 24 december 2012

Uit de oude doos - Troep

Nu ik bijna evenveel kinderen als boeken heb gepubliceerd, breekt er wellicht een schrijfmagere tijd aan. Om deze leegte op te vullen en omdat er zware straffen staan op blogverzuim zal ik met regelmaat iets opdiepen uit de oude doos.
Vandaag plaats ik een kortverhaal uit 2005 over een familiefeest. In deze tijd van het jaar is feesten nogal in trek. Lang voordat Verhulst met veel succes over zijn nonkels schreef, vatte ik het plan op een familiekroniek te schrijven. Omdat mijn familie, en mijn nonkels in het bijzonder, een voetnoot waard zijn in de annalen van een bijzonder tijdperk (de eeuwwisseling).


Troep
Met nieuwjaarsdag komt onze familie steeds rond de feesttafel bij elkaar. Dan wensen we eenieder een opperbest jaar, vliegen enthousiast in spijs en drank, en bakkeleien een beetje. Elke editie heeft iemand het recht om het menu te kiezen. Deze keer viel die eer mijn nonkel Frans te beurt. Deze grapjas van het eerste uur maakte een haast klassieke keuze: bloemkool met worst. Klassiek hoeft echter niet onsmakelijk te zijn. De familie speelde alles met veel animo naar binnen en na het hoofdgerecht dacht mijn nonkel Raf er goed aan te doen om een authentieke anekdote op te rakelen.
 ‘Ik zal eens iets vertellen over den troep,’ begon hij en mijn nonkel sergeant, die recht tegenover nonkel Raf zat, kneep zijn ogen achterdochtig tot spleetjes.
 ‘Vroeger leefden wij hier in ons Belgenlandje met de gedachte dat dé bom elke dag kon vallen. Onze sergeant,’ en nonkel Raf knipoogde naar de overkant van de tafel, ‘had ons geleerd wat we moesten doen bij een atoomaanval. Wanneer het codewoord “flash” weerklonk, moesten we zo snel mogelijk op de grond gaan liggen en met onze handen onze ogen bedekken. We zouden de noodprocedure gaan oefenen in een nabijgelegen weiland. Met onze rugzak en ons wapen trokken we in halfopen formatie door de wei. Plots brulde sergeant De Vliegher het gekende codewoord. We hielden onmiddellijk halt en bleven stokstijf staan. “Flash!” bulderde De Vliegher nog een keer. “Flash, zeg ik, lompe boeren!” Wij bekeken mekaar alsof we er niets van begrepen. Uiteindelijk liet iemand zich in het gras vallen met de handen voor de ogen. Dat was soldaat Peeters, geloof ik. Wij liepen er als de bliksem naartoe, trokken hem recht en vroegen: “Peeters, wat scheelt er jongen, gaat het?”’
  Enkelen van mijn neven en nichten durfden amper adem te halen.
 ‘“Sergeant, soldaat Peeters is onwel geworden!” riep iemand van ons peloton. “Kan u even komen kijken?” Intussen had sergeant De Vliegher zijn baret woedend op de grond gegooid en stond hij daar te roepen van het kan niet meer. Sergeant De Vliegher,’ besloot nonkel Raf, ‘die hebben we meer dan eens bij zijn pietje gehad.’ 
 Nu werd er schaamteloos gelachen en hier en daar werd er zelfs een traan weggepinkt. Alleen nonkel sergeant, die het hele verhaal met argwaan gevolgd had, bleef stoïcijns bij zoveel familiaal enthousiasme. Toen iedereen zowaar bekomen was, informeerde hij oprecht naar dat algemene codewoord bij een atoomaanval. Nonkel Frans, die een kans rook om alweer de leukste te zijn, veerde recht, salueerde met klakkende hielen en schreeuwde verschillende malen “flash”. Even later dook een opvallend lenige nonkel sergeant met de handen voor de ogen naar de grond. Daarbij kwam hij nogal ongelukkig in het drinkbakje van Tommy terecht, het zwarte schipperke van mijn nonkel Jean. Met ontbloot tandvlees dook de hond naar de buik van nonkel sergeant en beet een stuk uit het overhemd van zijn belager. Tant’ Jeanine, de vrouw van nonkel sergeant, wilde haar echtgenoot verdedigen en smeet haar handtas naar de vierpotige agressor. Bijna was de lieve hond ook tant’ Jeanine naar het hemd gevlogen, maar nonkel Jean kwam tijdig tussenbeide met een duidelijk bevel: ‘Af Tommy!’
 Na dit incident laaide de discussie over huisdieren op familiefeesten weer hoog op. Voor- en tegenstanders slingerden elkaar verwijten naar het hoofd en Tommy zelf begeleidde het debat met aanstellerig geblaf. Gelukkig maakte mijn grootvader, het stamhoofd van de clan, een einde aan het gekibbel. ‘Daar is den dessert,’ kreunde de oude man en iedereen stortte zich monter op de rijstpap met bruine suiker.

woensdag 30 mei 2012

Omstreeks het middaguur

De zon staat hoog. De lucht is van staal en een pleintje baadt in een bijzonder licht. Op een bankje zit een oude man. Hij staart voor zich uit en maalt de uren die hem nog resten. Voor zijn voeten verdringen zich enkele duiven. Hij geeft er niet om. Langzaam brengt hij een hand naar zijn oor en trekt tweemaal aan zijn oorlel. Even langzaam zakt zijn hand tot op zijn been. Af en toe sluit hij zijn ogen. Een eeuwigheid later gaan ze weer open. Enkel zijn kaken gaan als gekken tekeer. Hij kauwt met de snelste kaken van de wereld. Wellicht moeten er nog enkele zaken uit het verleden, die hem zwaar op de maag liggen, herkauwd worden. Een man als hij weet als geen ander dat een mens pas klaar is voor de toekomst, als hij in het reine is met zijn verleden.
Een jongetje komt het plein opgestoven. Alle duiven vliegen op. Het jongetje kirt van plezier en feliciteert zichzelf met handgeklap. Zijn moeder met buggy, die nu pas het plein betreedt, vraagt om de vogels een volgende keer met rust te laten. Het jongetje hoort niet wat zijn moeder zegt. Hij kijkt omhoog en volgt de duiven die een beetje verderop neerstrijken. Bijna gaat hij er opnieuw achteraan, maar dan krijgt hij de oude man in de gaten. Het jongetje houdt zijn hoofd een beetje schuin. Hij wijst naar de man en brabbelt wat. Terwijl zijn moeder zegt dat wijzen niet beleefd is, kauwt de man rustig verder. En net voor hij richting duiven sprint, zwaait het jongetje naar de man. In paniek stijgen de duiven op. Hun gefladder werpt dansende schaduwen op een plein. Een jongetje schreeuwt het uit, een jonge moeder met buggy berispt haar oudste kind en een oude man op een bank houdt plots op met kauwen en zwaait naar een lege plek waar net de toekomst stond.   

woensdag 23 mei 2012

Krantenkop

Het was een zwoele lentenacht. Het zwart was hier en daar wit gespikkeld. Zij legde haar hoofd in zijn schoot. Hij legde zijn hoofd in zijn nek.
De meeste sterren die je ziet, bestaan niet, zei hij. We zien alleen het spoor dat ze achterlieten.
Zij knipperde met de ogen en zei: Vertel een vrouw nooit dat de sterren die ze ziet, niet bestaan. Vertel mij liever van dingen die wel bestaan.
Hij wilde zo graag, maar durfde niet, want hij dacht aan een krantenkop van vandaag, aan blauwe plekken en een diepvriesvak. Hij trachtte de gedachte uit zijn hoofd te schudden, maar het lukte niet. Zij keek hem verwachtingsvol aan. Hij had niet veel tijd meer om iets anders te bedenken. Hij begon te zweten. Het is warm, zei hij om zichzelf te redden.
Zij lachte fijntjes. Je kan beter dan dat, zei ze.
Paniek maakte zich van hem meester. Nogmaals trachtte hij de gedachte uit zijn hoofd te bannen, maar het schudden bracht geen zoden aan de dijk. Zijn hoofd werd te klein voor zo’n akelige gedachte. Ze moet eruit, wist hij, en ze zal niet lang op zich laten wachten. Hij strekte zijn benen om tijd te winnen. Haar hoofd glipte tussen zijn bovenbenen door en kwam onzacht in aanraking met de bank. Ze kreunde. Pijn, zei ze ook. Dit doet pijn.
Precies, zei hij en hij was opgelucht dat zij hem begreep.
Toen reed een ijscoman veel te laat de straat in. Zijn luidspreker braakte iets uit wat voor klassiek moest doorgaan. Door de babyfoon klonk gekrijs.  
Hoe durven ze, riep ze uit en ze aaide zichzelf nog een keer over het achterhoofd.
Hoe durven ze, herhaalde hij en hij moest opnieuw aan een vriesvak denken.

N.a.v. de moord op de 4-jarige Diana Farkas

donderdag 19 april 2012

April grilt.

Of hoe de emmer der verontwaardiging overloopt.

Telkens bij het begin van een nieuw  jaar neem ik me voor dat ik geen goede voornemens zal bedenken. Toch borrelen er keer op keer tijdens de maand april enkele bizarre afspraken in me op. Ligt de schuld bij het explosieve botten van de bomen of zijn het de bloesems in mijn brein? Joost mag het weten, maar dat ze met de jaren strijdvaardiger gaan klinken, staat vast. 
Zo verklaar ik deze lente de oorlog aan de hondenpoepterreur. Ik richt een anti-terreurcel op die de constante aanvoer van verse kilo’s feces van onze o zo trouwe en gezellige viervoeters aan banden moet leggen. We kunnen tegenwoordig geen millimeter van de verharde vestenwandeling en dijken afwijken of onze schoenzool heeft het zwaar te pakken. En dan zwijgen we nog over de vreselijkste vorm van geurhinder. Het zijn echter vooral hun baasjes die, wanneer deze verzuimen om de kakzak te hanteren, streng gekastijd moeten worden met hun eigen leiband. Van de ware hondenliefhebber zegt men weleens dat hij na verloop van tijd als maar meer op zijn hond gaat lijken. Ik mag er niet aan denken ooit een baasje en zijn dier, naast elkaar gehurkt achter een struik of een bosje, op de vesten te ontwaren. Dan wordt het helemaal te gek om los te lopen.
Bovendien eis ik meer beleefdheid op openbare toiletten. Vanaf nu verwijderen wij remsporen, schaamhaartjes en natte vlekken op de bril, en dit zonder enige vorm van discussie. Het is haast elke keer raak bij mij wanneer ik de wc’s van de openbare bibliotheek frequenteer. En alsof dat nog niet volstaat, moet ik er telkenmale een oudje van de mannelijke soort bijnemen die zowaar zijn allerlaatste rochel ophoest. Ik kan er niet meer tegen! Dan mogen de heertjes nog zo sympathiek ogen, leeftijd is geen excuus. Trouwens, alle oude mannetjes zien er sympathiek uit. Het is net de zogeheten derde leeftijd die alle schuld van een gelaat wist. Zelfs een nazi-beul als Demjanjuk zag er in de herfst van zijn leven voorkomend uit. Alsof je met kerst op zijn knie zou willen kruipen en hem bijna zou smeken om nog eens sappig te vertellen over ‘toen hij op kamp ging met zijn beste vrienden.’
Verder heb ik besloten me niet langer te laten bevelen. Niet dat ik gebukt ga onder de tirannie van een veel te dominante vrouw, ik heb het gewoon gehad met dooddoeners als:  ‘Amuseer je.’, ‘Geniet ervan.’ of  ‘Houd je goed.’ Ik ben een dertiger en kan zo stilaan zelf beslissen wanneer ik mij ga amuseren of wanneer ik wil genieten. En zich goed  houden heeft een mens niet altijd zelf in de hand, gezondheid laat zich niet commanderen.     
Tot slot wil ik me als een hevig voorstander van de levenslange opsluiting voor alle tv-koks opwerpen. Ik maak hierbij één uitzondering voor de authentieke Jeroen Meus. Die man heeft met Plat préféré tenminste nog zinvolle televisie gemaakt. Ook presentators van en deelnemers aan programma’s die iets met bouwen of verbouwen van woningen te maken hebben, dienen hetzelfde lot te ondergaan. ‘Trop is te veel of te veel is trop.’ Vanden Boeynants’ vlijmscherpe analyse gaat bovendien op voor al mijn ergernissen. Mijn emmer der verontwaardiging zit weer eens vol, en toeval of niet, het overkomt me telkens in de grilligste maand. T.S. Eliot had gelijk. April is the cruellest month. 

dinsdag 20 maart 2012

Gewetenloos

Het gebeurt zo oorverdovend stil dat je er haast niet van opkijkt, en het is net dat wat een mens moet doen. Het begint met een minimicro knopje en het kabbelt elke dag haast onzichtbaar voort tot het op barsten staat en niets of niemand een ontploffing kan voorkomen. Dan kleedt het zich uit. Alles wordt weer zichtbaar. Alles komt tot leven.
Vandaag gebeurde het achteraan in mijn tuin. De boom, die samen met een koepel van een aanpalende achterbouw wedijvert om het hoogste punt, liet net vandaag zichzelf los. Bijna vanuit het niets vuurde hij zichzelf af. Het blad brieste alsof het alles om zich heen wilde verdringen. Weldra is er geen sprake meer van een te hoge koepel zo ergens achteraan. Weldra alleen maar blad en tak, met ergens daarboven een nest van twee graag geziene tortels. Mijn tuin wordt een huis. Een huis om volop in te leven.
Nog even en ik zal er vrolijk fluitend het gazon afrijden. Nog even en ik verlos er de bloemperkjes al zingend van onkruid. Nog heel even en ik plaats er de eerste fakkels om in het licht van bewegende vlammen de tijd, die als maar sneller met het leven aan de haal gaat, een stevige tik te verkopen. Dat de wereld zo mag blijven stilstaan. Met nietsontziend groen dat ruikt naar nieuw leven. Want het is slechts de gedachte aan nieuw leven dat de kilte kan verdringen. De lente kan mooi zijn, gewetenloos wreed en mooi.

woensdag 25 januari 2012

Gedichtendag in Luiletterland

Luiletterland

Met het oog op 800 jaar Lier achtte de stad het moment gekomen om een stadsdichter aan te stellen. Na afloop van de sollicitatieronde besliste een adviescommissie om geen enkele van de kandidaturen voor te dragen. Het aantal ingediende sollicitaties was te beperkt waardoor er voor een kleine stad als Lier te weinig garantie was om de kwaliteit en de continuïteit van een stadsdichter te verzekeren. Het schepencollege volgde het advies en verliet de idee van een lokale letterknecht.  
Als kandidaat-stadsdichter ben ik natuurlijk teleurgesteld, zoals elkeen die zijn kandidatuur indiende. Gedurende enkele ogenblikken kon ik begrip opbrengen voor de argumentatie van de adviescommissie. Lier is geen stad als Antwerpen of Gent. We leven hier nog kleinschalig, onder de schaduw van enkele torens die niet erg hoog reiken. Continuïteit mag geen loos begrip zijn als het over het stadsdichterschap gaat. Maar de kwaliteit om het ambt alvast aan te vatten is aanwezig. Suzanne Binnemans bijvoorbeeld doceert aan de SchrijversAcademie van Antwerpen. Haar gedichten werden veelvuldig gepubliceerd in bloemlezingen en literaire tijdschriften. En wanneer er niet langer een bekwame verzenlijmer uit de lokale vijver der knetterende letteren kan worden opgehaald, staat het de heren en dames beleidsmakers volledig vrij om in andere kunstzinnige vijvers te gaan vissen. Waarom dan niet kiezen voor een stadstekenaar of -schilder of zelfs een stadsvideokunstenaar? Kortrijk stelde in het verleden zelfs een stads-DJ aan om zijn jongeren niet uit het oog te verliezen en Heist-op-den-berg koos zeer recent voor een eerste gemeentefotograaf. Er huist voldoende creativiteit in Lier om dat probleem te ondervangen.   

Mensen die werkelijk een broertje dood hebben aan gedichten en enkele leden van de oppositie zullen de beslissing van de adviesraad en het schepencollege niet betreuren. Deze stad heeft andere katten te geselen en de poëzie is elitair. Deze kunstvorm wordt enkel bedreven en gelezen door een bescheiden clubje bestofte lettervreters en -spuwers dat zichzelf graag boven het gewone volk verheft. Maar laat ons wel wezen. Wanneer leden van deze zogeheten sociëteit zich aanmatigend gedragen, is hun houding per definitie beschamend en te verwerpen. Bovendien is de poëzie niet elitair. Het gedicht mag dan van een dichter zijn, de interpretatie is van en voor iedereen. Het is net dat wat een lovenswaardig initiatief als Gedichtendag beoogt. Of nog, zoals Geert Van Istendael het reeds verwoordde: ‘Poëzie is absoluut elitair, maar niet meer of minder dan schoenen lappen of lassen.’ Dat wil echter niet zeggen dat het zomaar even een koud kunstje is om een reeks (stads)gedichten te produceren. Poëzie schrijven is een vak, een ambacht met traditie, dus mag het best iets meer zijn. En als een dichter in een taal zou schrijven die in eerste instantie als moeilijk te vatten klinkt, heeft de bedenker wellicht iets onder woorden willen brengen wat niet anders te zeggen viel.

Ik zag overigens allerhande kansen voor de stadsdichter van Lier weggelegd. De sfeer aan de samenvloeiing van Grote en Kleine Nete is verzuurd. De plek kampt al geruime tijd met fijne en iets minder fijne stoflucht en dan houd ik nog mijn mond over ingenieuze Diftarcontainerparken, hondenpoepterreur en de typische problemen waar ongeveer elk grondgebied in een moderne samenleving mee te kampen heeft. Gedichten zijn er niet om opgesomde problemen op te lossen, daar ben ik mij terdege van bewust. In wezen hebben ze geen enkel nut. Maar de poëzie hoeft niet zinloos te zijn. Woorden kunnen mensen in beweging brengen en een gedicht schrijven, lezen en doorgronden kan ook bijzonder verkwikkend werken. Op zo’n trein der traagheid stappen geldt haast als een daad van verzet tegen de snelle beeldcultuur die het vertrouwen in woorden niet meteen aanscherpt. Een letterknecht in loondienst van de stad had met zijn werk misschien een frisse bries over de pleinen en smalle straten kunnen laten waaien. Toch zullen we nooit achterhalen wat zo’n dichter klaar had kunnen spelen. De kans om er iets van te maken is verkeken en Lier maakt vanaf vandaag een beetje meer deel uit van Luiletterland.