woensdag 30 mei 2012

Omstreeks het middaguur

De zon staat hoog. De lucht is van staal en een pleintje baadt in een bijzonder licht. Op een bankje zit een oude man. Hij staart voor zich uit en maalt de uren die hem nog resten. Voor zijn voeten verdringen zich enkele duiven. Hij geeft er niet om. Langzaam brengt hij een hand naar zijn oor en trekt tweemaal aan zijn oorlel. Even langzaam zakt zijn hand tot op zijn been. Af en toe sluit hij zijn ogen. Een eeuwigheid later gaan ze weer open. Enkel zijn kaken gaan als gekken tekeer. Hij kauwt met de snelste kaken van de wereld. Wellicht moeten er nog enkele zaken uit het verleden, die hem zwaar op de maag liggen, herkauwd worden. Een man als hij weet als geen ander dat een mens pas klaar is voor de toekomst, als hij in het reine is met zijn verleden.
Een jongetje komt het plein opgestoven. Alle duiven vliegen op. Het jongetje kirt van plezier en feliciteert zichzelf met handgeklap. Zijn moeder met buggy, die nu pas het plein betreedt, vraagt om de vogels een volgende keer met rust te laten. Het jongetje hoort niet wat zijn moeder zegt. Hij kijkt omhoog en volgt de duiven die een beetje verderop neerstrijken. Bijna gaat hij er opnieuw achteraan, maar dan krijgt hij de oude man in de gaten. Het jongetje houdt zijn hoofd een beetje schuin. Hij wijst naar de man en brabbelt wat. Terwijl zijn moeder zegt dat wijzen niet beleefd is, kauwt de man rustig verder. En net voor hij richting duiven sprint, zwaait het jongetje naar de man. In paniek stijgen de duiven op. Hun gefladder werpt dansende schaduwen op een plein. Een jongetje schreeuwt het uit, een jonge moeder met buggy berispt haar oudste kind en een oude man op een bank houdt plots op met kauwen en zwaait naar een lege plek waar net de toekomst stond.   

woensdag 23 mei 2012

Krantenkop

Het was een zwoele lentenacht. Het zwart was hier en daar wit gespikkeld. Zij legde haar hoofd in zijn schoot. Hij legde zijn hoofd in zijn nek.
De meeste sterren die je ziet, bestaan niet, zei hij. We zien alleen het spoor dat ze achterlieten.
Zij knipperde met de ogen en zei: Vertel een vrouw nooit dat de sterren die ze ziet, niet bestaan. Vertel mij liever van dingen die wel bestaan.
Hij wilde zo graag, maar durfde niet, want hij dacht aan een krantenkop van vandaag, aan blauwe plekken en een diepvriesvak. Hij trachtte de gedachte uit zijn hoofd te schudden, maar het lukte niet. Zij keek hem verwachtingsvol aan. Hij had niet veel tijd meer om iets anders te bedenken. Hij begon te zweten. Het is warm, zei hij om zichzelf te redden.
Zij lachte fijntjes. Je kan beter dan dat, zei ze.
Paniek maakte zich van hem meester. Nogmaals trachtte hij de gedachte uit zijn hoofd te bannen, maar het schudden bracht geen zoden aan de dijk. Zijn hoofd werd te klein voor zo’n akelige gedachte. Ze moet eruit, wist hij, en ze zal niet lang op zich laten wachten. Hij strekte zijn benen om tijd te winnen. Haar hoofd glipte tussen zijn bovenbenen door en kwam onzacht in aanraking met de bank. Ze kreunde. Pijn, zei ze ook. Dit doet pijn.
Precies, zei hij en hij was opgelucht dat zij hem begreep.
Toen reed een ijscoman veel te laat de straat in. Zijn luidspreker braakte iets uit wat voor klassiek moest doorgaan. Door de babyfoon klonk gekrijs.  
Hoe durven ze, riep ze uit en ze aaide zichzelf nog een keer over het achterhoofd.
Hoe durven ze, herhaalde hij en hij moest opnieuw aan een vriesvak denken.

N.a.v. de moord op de 4-jarige Diana Farkas