Mijn ouders zijn nooit liefhebbers geweest van een klassieke
kerststal. Heel lang geleden, op een mooie, maar koude decemberdag, zagen ze
ergens een afgedankte huifkar staan die was omgetoverd tot een soort Kempisch
kersttafereel. Zij lieten dit tafereel door een handig aangetrouwd familielid
namaken op huiskamerformaat. In hun bijzondere stal plaatsten ze een al even
bijzondere Maria en Jozef. De poppen bestonden uit twee kartonnen kegels die bekleed
werden met stof. Vanaf kerstavond lag het Kindeke Jezus met een grote glimlach
op het gelaat in de armen van zijn overgelukkige moeder. De dagen voordien
stond Maria met lege handen even gelukzalig te glimlachen. Uitkijken naar heet
zoiets. Van een kribbe was bij ons in de verste verte geen sprake. Ik heb dan
ook nooit geloofd dat kleine Jezus in een stal geboren is en dat hij zich
tijdens zijn eerste dagen en nachten in een houten bak met stro heeft liggen
wentelen.
Omdat ook in de tijd van mijn ouders de techniek niet stilstond,
kon de huifkar/kerststal verlicht worden door een eenvoudige schakelaar in te
duwen. Vervolgens ging een kleine lantaarn branden die aan het hoogste punt van
de huifkar bevestigd was. Ze bengelde boven de hoofden van de
kersverse ouders en straalde een gezellig rood licht uit. Elke keer na
schooltijd mochten mijn zus en ik beurtelings het lichtje aansteken. Op een
witte kerst of dure cadeaus zaten mijn zus en ik niet te wachten. Het was
vooral hopen dat het op kerstavond jouw beurt zou zijn om het lichtje aan te
steken. Wie zei ook alweer dat Kerstmis het feest van het licht is?